Een verhaal apart is de traditie van de Maastrichtse carnavalsmuziek. Werd er voor de Tweede Wereldoorlog nog gebruik gemaakt van 'Hollandse' garnizoensliederen om het feest cachet te geven, na de oorlog is er op instigatie van de Momus en de Tempeleers in navolging van Jocus uit Venlo het gebruik geïntroduceerd om voor de gelegenheid eigen liederen te schrijven, de zogeheten ‘vastelaovendsleedsjes’. Maastricht kent jaarlijks een concours waarop het liedje van het jaar wordt verkozen. Zo is er in de loop der decennia een repertoire van honderden liedjes ontstaan. Het eerste, in 1946, heette heel toepasselijk ‘Carneval in Mestreech’. In marstempo werden deze liedjes begeleid met accordeon en trompet op straat, want er moest heel wat afgelopen worden. Vanaf de jaren zeventig raakten echter de zogenaamde ‘Zaate Hermeniekes’ in zwang en vervolgens kwamen daar nog eens tientallen sambabands bij.
Midden jaren zestig genieten Alphons Dassen en zijn jongere broer Hans Dassen van deze bruisende carnavalsomgeving, op sleeptouw genomen door hun vader. Vooral het uitbundig verkleden, de themafeesten en de ‘levende muziek’ in de kroegen, zullen via Alphons en Hans de weg naar Eindhoven vinden. Na drie Maastrichtse carnavalsjaren, gaan Alphons en Hans twee jaren carnaval vieren in ‘s-Hertogenbosch. Samen met o.a. de Kikvorschen leren ze daar een ander soort carnaval kennen, namelijk het straatcarnaval met de Bourgondische inslag. Wat aantrekkelijk is, is het echt Brabantse accent en de alom gedragen boerenkiel.
<< eerste artikel | < vorige artikel | volgende artikel > | laatste artikel >> |