Het carnaval is door de vastenperiode ingebed in het Rooms-katholieke kerkelijke jaar en vindt zodoende 40 dagen voor Pasen plaats. Daarom kan carnaval in principe op elke datum tussen 2 en 3 februari en 9 en 10 maart vallen. Men viert namelijk het Paasfeest op de 1e zondag na de 1e volle maan na 21 maart (lente equinox). De volle maan was noodzakelijk vanwege de vele pelgrimages naar heilige plaatsen die dan plaatsvonden. Het feest werd zo overal op dezelfde tijd gevierd en pelgrims konden ervan verzekerd zijn dat ze de tocht, ook bij nacht, konden volbrengen. Het is ook niet toevallig dat het carnavalsseizoen wordt ingezet op 11 november, het feest van St. Maarten, opnieuw 40 werkdagen voor een belangrijk kerkelijk feest: Kerstmis.
Sinds een geruime tijd in de 20e eeuw is 11 november een belangrijke startdatum van de carnaval gaan worden. Dit is exact 40 dagen voor 21 december, de kortste dag van het jaar. Het getal 11 is van oudsher het getal van de dwazen en narren.
Na het 11-11 feest komt er een stille periode die “Advent” heet. Het betreft de vier volle weken voorafgaand aan Kerstmis. Er zijn dan geen openbare activiteiten aangaande het carnaval.
In de volkscultuur was de twaalfdaagse periode van Kerstmis tot Driekoningen, de twaalf heilige nachten, vroeger van veel belang, maar de betekenis ervan is erg verwaterd. Op 28 december worden nog steeds op enkele plaatsen de “onnozele” kinderoptochten georganiseerd of zijn deze weer in ere hersteld. Het vroegere Driekoningen (op 6 januari, waarbij men de kerstboom mag aftuigen) is historisch nauw verwant aan de Vastenavond gebruiken. Het feest fungeerde oorspronkelijk als een nieuwjaarsfeest en/of de verdrijving van het oude jaar. Dit is een kerstening van nog oudere heidense gebruiken. In voorchristelijke tijden was 1 maart het nieuwe jaar. Het werd vormgegeven door het verdrijven van een “ald wief” (een oud wijf).
Afhankelijk van de lengte van het carnavalsseizoen (of carnaval vroeg of laat in het jaar valt) volgt na Driekoningen een meer of minder intensief programma van zittingen, revues, bals, en specifieke manifestaties en evenementen. Het belang van deze voorfase moet niet worden onderschat. Het is de tijd van het ‘voortsudderen’. Geleidelijk treedt door deze premanifestaties, door liedjes die men hoort, door zelf te spelen in boerenkapellen of in de Limburgse zaate hermeniekes / joekskapellen, door concoursen voor dansmarietjes, door buutreedners / tonpraoters-bijeenkomsten, een carnavalistische hersenspoeling op.
Een hoogtepunt dat vaak plaatsvindt in de laatste week voor carnaval is de prinsenreceptie. Daarnaast wordt, naar het Rijnlandse model van de ”Weiberfastnacht”, een zogenaamde ‘Vrouwen-Vastenavond’ gevierd op donderdag of vrijdag voor Vastenavond. De vrouwen spelen dan de baas. Ze laten zich niets door de mannen zeggen; er worden klopjachten op mannen gehouden of mannen kunnen zich dan niet zonder risico vertonen.
De drie dolle dagen zijn, sinds in de jaren ’60 de vrije zaterdag werd ingevoerd, in steeds meer plaatsen uitgebreid met de zaterdag. Daardoor heeft deze het karakter gekregen van een startdag. In plaatsen met een jonge carnavalstraditie trekken tijdens deze dag de optochten voorbij.
Vooral in Eindhoven was de dinsdag voor de carnavalsorganisatie (FEC) een problematische dag vanwege de geringe opkomst van carnavalisten. Want hoe vreemd het ook klinkt: er was vaak weinig meer te doen, omdat men door de voorgaande carnavalsdagen al verzadigd of platzak was. Mede daarom ontstonden er bijvoorbeeld op veel carnavalsplaatsen competities tussen boerenhermeniekes, joekskapellen en zaate hermeniekes die om het hardst spelen, het meest vals of wie de langste adem heeft.
Op de woensdag na carnaval komt het normale leven weer op gang. Voor de een is woensdag weer een gewone werk- of schooldag, voor de ander een extra vrije dag om de ergste vermoeidheid uit de botten te krijgen. Het is op deze woensdag na carnaval gebruikelijk om ’s avonds nog even naar het stamcafé te gaan om ‘haring te happen’.