1979-02-26 Het Genootschap der Dweilers

D’n Urste, D'n Twidde en D’n Derde.

Het ontstaan van een dweilclubje, later uitgegroeid tot “Het Genootschap der Dweilers”.

Carnavalsmaandag 1979, zittend en elkaar vasthoudend aan de bar van de Trafalgar Pub. Genietend van ons traditioneel kopje koffie met Jäger­meister, een combinatie, waarmee we al jaren - zo lang het ons heugt - traditioneel exact om 11.00 uur aan de bar bij Ad Verzuu de carnavalsdag mee begonnen, om daarmee al onze carnavalsellende van de voorgaande 24 uur weg te spoelen en natuurlijk ook de trillende bijverschijnselen weer in het gareel te krijgen. Wij drieën hebben koffie en een paar Jägermeisters echt nodig om op stoom te komen.

Wij zijn D'n Urste, Tom Willemsen, een bleke gespierde spijker, D'n Twidde, Peter van Ierlant, een afgepeigerde wolharige neushoorn die zich net met moeite verticaal kan houden, en last but not least D'n Derde, Fred Tournier, een rondborstig Bourgondisch heerschap zo geplukt uit een Breugheliaans tafereel van Pieter den Oude met van die twinkelende pretoogjes.

Dus daar zaten we dan gedrieën op een rij, zuchtend, ruftend en rochelend “wat te doen dit jaar met Carnaval”, andere jaren komen we altijd met een leuke stunt of thema, altijd hebben we ideeën te over om er wat mee uit te beelden in de goede ouwe Haône-traditie. Maar dit jaar was het bar en boos, geen enkele creativiteit of idee kwam los in onze bolle hersens “hoe kan dat nou, dit is toch geen carnaval om zo aan de bar te hangen”, Fred keek de anderen lodderig aan, hij wist het ook niet meer. Opeens sprong D'n Urste op: “Mannen ik ga mijn rug even uitknijpen” zoals hij normaal placht te zeggen. “Oké kerel ga je gang“.

Wij vieten nog 'n Jägermeistertje. Ondertussen liep Ad's etablissement al aardig vol, de gezelligheid steeg al aardig, de eerste boerenkapellen begonnen hun deuntjes al te spelen. Ondertussen zaten wij nog steeds op hete kolen, wat gaan we nu eigenlijk doen, en D’n Urste blijft ook alzo lang weg. Zeker veel werk te verzetten in dat hok. Maar opeens kwam hij tevoorschijn, met van die pretoogjes. “Kijk eens wat ik heb gevonden”, aan zijn ene hand een schrobber met een lange steel en aan zijn andere hand een natte glibberende dweil. “Wat denkte gullie”. D’n Twidde keek D’n Derde een beetje glazig aan. “Wat denkte gij?”. En opeens een lichtflits in de pretoogjes van D’n Derde. Wij schreeuwden het tegelijk uit. “We gaan dweilen, dat is het!, hoe is het mogelijk, toch nog een goede stunt, met carnaval”. We veerden op van blijdschap, die Tom toch. Ad, zet er nog ‘s drie neer, en vat er zelf ook nog ene. Wij zijn de Dweilers, en Lampegat gaat plat. Een half uur later stonden wij buiten, en liepen richting Vestdijk. Een ieder aan de ene hand een schrobber met lange steel en een dweil erover heen en aan de andere hand een emmertje van Remia Snacksauzen met water erin.

1979 Het Genootschap der Dweilers 02Op het kruispunt Vestdijk (bij het voormalige Vendomus) aangekomen schoot Fred opeens het kruispunt op en begon opzichtig en met veel kabaal en met zijn rondborstig postuur de zaak te barricaderen. Hij begon met zijn dweil te zwaaien. De automobilisten schrokken zich een hoedje en gingen verschrikt op hun rem staan. Ze wisten totaal niet wat hen overkwam. Fred was bezig hun auto te wassen. Dat was tenminste de bedoeling van zijn actie. Helaas pakte dat anders uit. Wij begrepen wat de bedoeling was en deden onmiddellijk mee. Alle auto's kregen een grondige wasbeurt, voor zover dat mogelijk was met deze dweilen. Omdat het water uit de emmertjes niet meer toereikend was, pakten wij toen maar de plassen water bij de rioolputjes. Dit verergerde de zaak alleen nog maar. Wat het resultaat was kun je wel raden, alles wat glom was bedekt met een vuile waas. Dit tot verbijstering van de omstanders. Hilariteit alom. Lichte auto's werden grijs en grijze auto's werden zwart, andere kleuren verdwenen uit het spectrum. De chaos was compleet, we vlogen van de ene hoek van het kruispunt naar de andere hoek. Geen auto werd gespaard. Ook de aanwezige gezagsdragers (op motoren) kregen een aai over hun bol.

Ondertussen stond het kruispunt zwart van het volk dat schaterde van het lachen. Rondzwervende blaasorkesten sloten zich bij ons aan om de feest­vreugde te vergroten. De Vestdijk was inmiddels volledig afgesloten, files aan beide zijden van enkele kilometers lengte. De inmiddels opgeroepen veldwachters wisten er echt geen raad mee, hoe zouden ze dit probleem nu aanpakken, want het volk stond aan onze kant. Ook arriveerde de Stadsprins van Lampegat met zijn gevolg op de plaats des onheils. Door onze capriolen vloog het gevolg verschrikt uiteen. De bobo's van de FEC waren onthutst, dit hadden ze nog nooit meegemaakt. Wat moesten ze nu doen. Onze Dorstlustige Hoogheid stond daar een beetje hulpeloos, stotte­rend van de zenuwen, van wat er om hem heen gebeurde. Maar als rasechte Carnavalisten wisten wij onze plaats. Een echte Prins van Lampegat zullen wij niet vertoornen en nederig onderwierpen wij ons aan zijn gezag, waarmee de gehele commotie zich verplaatste naar het centrum van de stad. Een actie die we nog vele malen hebben herhaald, maar de eerste keer blijft het leukst. Onze reputatie als recalcitrante Haône hebben we weer waargemaakt. We zijn berucht, beroemd en geliefd, maar nog steeds hoort men met carnaval: “Hé daar heb je de dweilers weer !”

Uit deze zotheid ontstond later "Het Genootschap der Dwei­lers" met de Eerste Reserve (Pieter Stevens), de Technodweil (Frank Seegers), de Kwekdweil (Henko Gardebroek), en nog vele anderen volgden. Een carnavalsclubje waar men niet meer omheen kan, menig FEC-bestuurder of hoogwaardigheidsbekleder krijgt de rillingen over zijn rug als hij hoort of denkt aan het Genootschap.

Tijdens de carnavalsdagen zijn wij in de binnenstad te vinden, bezoeken hardwerkende winkeliers, delen soms een biertje uit aan goede bekenden, tijdens de optocht delen we rookworst uit aan de kinderen. Omdat we al deze zaken ook met ons mee moesten dragen, hadden we natuurlijk vervoer nodig. Na diverse noodoplossingen zoals een bolderwagen, een kinderwagen en een benzinedrum hebben we uiteindelijk (op aandringen van Ad Verzuu) een heus stalen monster in elkaar gezet, dat zelfs een vat bier kan herbergen, en uiteraard ook een tap er op. De naam voor dit verrukkelijke vocht werd al snel gevonden: “Lampegatter Karrebier”. Onze kar heeft al vele gedaantes gehad, maar vaste kenmerken zijn natuurlijk de bekende geelblauwe parasol en ons vèrken “Miss Piggy” als boegbeeld. Miss Piggy is dol op stadsprinsen en heeft van bijna alle Hoogheden al een medaille om haar nek hangen.

Tijdens de carnaval van 1989 kregen wij het idee om in de hal van het station een boerenmoeshap te (laten) serveren, waar de toenmalige leiding van de stationsrestauratie wel voor te porren was. Omdat dat ons erg goed beviel en we het niet alleen voor ons zelf wilden houden, hebben we het jaar daarop een publiekelijk carnavalsmaal georganiseerd, genaamd “De Boerenmoeshap in De Lampegatse Hoofdstatie”. Elk jaar kwam - naast vele hongerige deelnemers - daarbij een (inter)nationaal zéér bekend personage de Stadsprins begroeten, zoals daar waren Sinterklaas, Gorbatsjov (beide gespeeld door Theo Cremers) en in het laatste jaar Ien Dales (Wil v.d. Sommen). Helaas is deze geslaagde carnavalshappening geen lang leven beschoren geweest, omdat na drie jaar de stationsrestauratie niet meer wilde meewerken.

Tot op de dag van vandaag zijn wij nog elk jaar te vinden in de Lampegatse Carnavalsviering. Zo lang het ons gegeven is gaan we daar nog mee door.

Foto galerijen

Lees 88797 keer Laatst aangepast op woensdag, 06 april 2022 08:30