De carnavalsbeleving is één grote aanwijzing voor het ontdekken van datgene waarin de mens zich bewust of onbewust tekort gedaan voelt. De carnaval is de verklikker van het menselijk tekort, de onbewuste getuige van het menselijk streven, dat – zoals een Duits carnavalspamflet het uitdrukt – ‘mal nur Mensch sein’ is. Men zou zeggen: een bescheiden verlangen.

Het ‘tonpraten’ of ‘buutreden’, waarbij men vanuit een ‘ton’ of ‘buut’ satirische, spottende en kritische ‘redes’ houdt, zou vergeleken kunnen worden met een soort oudejaarsconferences. De conferences zoals we die op 31 december gewend zijn, zijn bedoeld om aan het einde van jaar nog eens een keer de balans op te maken en de spot te drijven met de actualiteit. Het principe waar het bij deze oudejaarsconferences om gaat, en dat we terugzien bij het buutreden of tonpraten, is eigenlijk al heel oud. Ook vroeger werd aan het eind van het jaar komisch teruggeblikt en was het de gewoonte dat met name belangrijke figuren voor de door hun gemaakte fouten moesten boeten door bespot te worden.

De proclamatie en de buut zijn net zo oud als het carnaval zelf. Want om massaal de maatschappelijke orde op zijn kop te kunnen zetten en rollen om te draaien is een algemene bekendmaking door voorlezen, uitroepen of verspreiden, voor een publieke instemming, noodzakelijk. Bovendien is dit een goed gebruik in elke staat als er een nieuwe regeerperiode aanbreekt. De nieuwe machthebber deelt dan al zijn titels, rangen en maatschappelijke hoedanigheden mee en verkondigt tevens wat hem gedurende zijn regeringsperiode voor ogen staat.

In andere steden eindigt het prins(ess)elijk leven al op carnavalsdinsdag en in andere carnavalssteden wordt de nieuwe Hoogheid pas drie of vier weken voor de eigenlijke carnavalsdagen geïnstalleerd. In Eindhoven vindt de overdracht een week voor carnaval plaats, tijdens het Federatiebal van de Federatie Eindhovens Carnaval (FEC). De nog regerende prins(es) wordt gedurende een heftige ceremonie in één klap verwisseld voor de nieuwe Hoogheid.

Een typische carnavalsdansvorm wordt gepresenteerd door het uit het Rijnland afkomstige Dansmarietje. Elke zich respecterende soevereine ‘carnavalsstaat’, met aan het hoofd een vorst of Prins, zal in zijn parodie op de staatsvorm van alledag ook het leger en defensie parodiëren. In Keulen zijn de gardes ooit ontstaan om met name het militarisme van de Pruisen belachelijk te maken. De garde vormt een ‘schertsleger’ dat zo ongeveer alles doet waarmee een normale compagnie zich belachelijk zou maken.

Carnaval is ondenkbaar zonder eigen levensliederen en liedjesavonden. Ze zijn een uitingsvorm van de eigen cultuur, de eigen leefstijl, immers, in de carnavalstijd de normale cultuur gerelativeerd wordt. Het carnavalslied is een cultuuruiting bij uitstek, een ventiel van creativiteit voor velen. Het lied is vrijwel altijd het resultaat van een flitsende inval en daarna van een lang rijpingsproces, want men wil tenminste een lied maken voor een jaar, een volkslied tijdens de regeringsperiode van de prins, geen eendagsvlieg, maar een ’evergreen’.

De carnavalsgroet is naar men vermoedt ontstaan in de 19e eeuw als een parodie op de inval van de Pruisen in het Rijnland in 1713. Vooral in Keulen werden carnavalsgardes gevormd om het militarisme van de Pruisen belachelijk te maken, met een carnavalsgroet, die de normale militaire groet als het ware omkeert, met een schertsleger – de garde – dat zo ongeveer alles doet waarmee een normale compagnie zich volslagen belachelijk zou maken.

Een van de oudste vormen van de carnavalsoptocht is het rondtrekken door een dorp of stad, of van de ene plaats naar de andere, met een schip of schuit op wielen, een ‘Narrenschip’. Dit vaartuig kan als symbool gezien worden van het reizen naar een andere wereld, een doortocht door de onderwereld of naar de ondergang.

Op de woensdag na carnaval komt het normale leven weer op gang. Voor de een is woensdag weer een gewone werk- of schooldag, voor de ander een extra vrije dag om de ergste vermoeidheid uit de botten te krijgen. Het is op deze woensdag na carnaval gebruikelijk om ’s avonds nog even naar het stamcafé te gaan om ‘haring te happen’.

Vooral in Eindhoven was de dinsdag voor de carnavalsorganisatie (FEC) een problematische dag vanwege de geringe opkomst van carnavalisten. Want hoe vreemd het ook klinkt: er was vaak weinig meer te doen, omdat men door de voorgaande carnavalsdagen al verzadigd of platzak was. Mede daarom ontstonden er bijvoorbeeld op veel carnavalsplaatsen competities tussen boerenhermeniekes, joekskapellen en zaate hermeniekes die om het hardst spelen, het meest vals of wie de langste adem heeft.

Pagina 25 van 65