Ben Ullings haalde in 1968 John Fagel naar de ‘buik van de schouwburg’ voor het opzetten van een restaurant. Wethouder Van der Harten (kort daarna benoemd tot Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant) opende op 21 maart 1968 het ‘Bistro du Theâtre’. Dit werd op 11 november 1972 aangevuld met de Agora.
De eetgelegenheid van John Fagel was zeer bijzonder. Het etablissement lag in de kelder van de Stadsschouwburg en was te bereiken via de ingang aan de kant van het Stadswandelpark. Onder aan de trap kon men door een smal gangetje naar links waar zich het bistrogedeelte bevond. Aan de rechterzijde was de Agora te vinden. In beide verblijven kon men een maaltijd nuttigen, maar in de Agora werkte men met een kleine kaart.
De Stadsherberg / Stads
De Stadsherberg aan de Paradijslaan te Eindhoven was een bijzonder café. Aan het wapen in de glas-in-lood strook kon je zien, dat het café gesticht was door brouwerij De Oranjeboom. Deze bouwde in 1928 een café met twee bovenwoningen aan de voorzijde van een bierdepot. De ligging was strategisch, want op het Frederik van Eedenplein werd wekelijks de Eindhovense veemarkt gehouden.
Café De Oude Vlek
De Stadsschouwburg had in haar beginjaren nog geen eigen theatercafé. Ook het Stadspaviljoen was toen nog geen horecagelegenheid. Artiesten en publiek vonden echter al snel de weg naar het verderop gelegen café de Oude Vlek, aan de Stratumsedijk 83. Hier zorgden Dort Theunisz, met zijn zoon en drie zeer welgeschapen dochters voor een ongekend gezellige atmosfeer.
Grand Hotel Restaurant 't Silveren Seepaerd
Het als Hotel du Commerce begonnen hotel-restaurant 't Silveren Seepaerd was een alom geliefde horecagelegenheid aan het Stationsplein in Eindhoven. De gevel was getooid met een prachtig ornament van een zich steeds vullend bierglas gemaakt van gloeilampen. Hiermee maakte de Heineken Bierbrouwerij reclame voor haar producten.
In het in 1967 nog zelfstandige kerkdorp Aalst, bij Jan Alons thuis, wordt door de leden van een nieuwe kapel flink geoefend op de zolderkamer. De jongens voelen zich erg welkom, maar na vele kopjes koffie met koek zal Tim Kuijpers op een dag verzuchten, ‘Hoeveel kopjes koffie moeten we hier nog drinken, vooral eer we aan het bier geraken?’.
De nog jonge kapel zal onder de naam d’Haone Fuut furore maken in Eindhoven en ver daarbuiten.
In 1980 wordt door een aantal zeer jonge Haoneleden een nieuwe boerenkapel opgericht. Uit de naam die men kiest, ‘We doen wa we kenne’, klinkt meer de sociale cohesie door die men nastreeft, dan het willen verwerven van een hoog muzikaal gehalte. Men wil gewoon bij dit clubje horen, en door de naam onderscheidt men zich van al die andere clubjes die zich binnen d’Haone formeren. Men kan het vergelijken met de wijze waarop corporale studentenverenigingen doorgaans zijn ingericht.
In 1975 wordt deze geheel uit meisjes bestaande kapel opgericht. Ze volgen het voorbeeld van hun enthousiaste mannelijke collega’s in ‘Ut is maor vur efkes’. De laatste oefent gedurende het gehele jaar, iedere vrijdagavond in de Stadsherberg. Voor veel echtgenotes en vriendinnen brengt dat verveling met zich mee. Zo is het idee van een ‘eigen kapel’ snel geboren. Ook anderen vinden het leuk om mee te spelen, en dat gebeurt heel serieus. De dames repeteren in het winterseizoen iedere week onder de bezielende leiding van Fransje van Kollenburg.
De Veterhaône zijn voortgekomen uit de oorspronkelijke d’Haone Fuut en zijn gestart in carnavalsseizoen 1967-1968. Na herhaalde aanvaringen met het bestuur van d’Haone, besluit d’Haone Fuut in 1980 een eigen weg in te slaan als onafhankelijke kapel onder de naam ‘De Veterhaône’.
Is de Fuut al een sensatie als gangmaker van het straatcarnaval, in 1971 komt er versterking met een tweede Haonekapel. Leopold van Stokkum, tot dan toe bestuurslid bij d’Haone, geeft te kennen dat hij het besturen eigenlijk niet zo leuk vindt.
Alphons Dassen stelt hem voor een ‘bandje’ op te richten. Een tweede kapel zou immers de Fuut ontlasten en kunnen zorgen voor wat afwisseling. Leopold laat er geen gras over groeien. In de deuropening van diverse kroegen slaat hij ijverig aan het ronselen. Zo weet hij wildvreemde jonge mensen van een jaar of achttien te interesseren voor d’Haone en voor het nieuwe muziekske.
Berry Geerts woont in het centrum van Eindhoven. Hij voelt zich een echt ‘binnenstadskind’. Carnaval vieren zit hem in het bloed. Het is 1955 als Berry als jong kind van 5 jaar op het Stationsplein, een gezelschap van volwassen mannen ziet met een steek op het hoofd en tussen de benen een stokpaardje. Het zijn de Volders die hiermee inhoud geven aan hun ambitie om in het Eindhovense, van toen, het carnaval te lanceren.
Voor Berry begint het carnaval op vrijdagsmiddag met het doen van boodschappen met zijn moeder. Eerst naar de buren ‘Werkkledingmagazijn Wielinga’ om er een passend boerenkieletje te kopen, dan naar zaadhandel ‘Rebel’ op de hoek van de Jan van Lieshoutstraat – Ten Hagestraat voor de aanschaf van klompjes. Het petje en een boerendas, een diffuus stukje textiel samengehouden met een kartonnetje wordt ten slotte bij Vroom & Dreesman gekocht.