4.3 De muziek

Carnaval is ondenkbaar zonder eigen levensliederen en liedjesavonden. Ze zijn een uitingsvorm van de eigen cultuur, de eigen leefstijl, immers, in de carnavalstijd de normale cultuur gerelativeerd wordt. Het carnavalslied is een cultuuruiting bij uitstek, een ventiel van creativiteit voor velen. Het lied is vrijwel altijd het resultaat van een flitsende inval en daarna van een lang rijpingsproces, want men wil tenminste een lied maken voor een jaar, een volkslied tijdens de regeringsperiode van de prins, geen eendagsvlieg, maar een ’evergreen’.

Het lied brengt vaak een heimwee naar vroeger, naar de jij- en jousfeer, naar solidariteit; het is soms weemoedig, maar drijft ook vaak de spot met mensen, de actualiteit of de maatschappij van alledag. Het leven wordt gerelativeerd. Ook bezingen carnavalsliederen vaak de eigen stad of regio en zijn ze chauvinistisch, zowel in positieve als negatieve zin. De carnavalsmuziek kan een uiting van trots zijn op het eigen dorp, de eigen stad of streek, een lofzang op de eigen plaats. Daarom zijn liederen ook vaak in het eigen plaatselijke dialect, gericht op bevestiging en versterking van de liefde voor en de trots op de eigen plaats. Een dergelijk lied wil de eigen identiteit van de plaats centraal stellen, het is een bewuste uiting van chauvinisme, maar wel van gezond chauvinisme. Aan de andere kant kan een carnavalslied ook gaan om het afzetten tegen identiteitsverlies en vervreemding, tegen veranderingen die de eigenheid aantasten, tegen schaalvergroting en opgaan in de ’massa’. Er is duidelijk sprake van afbakening van het eigen territorium. Het is dan ook geen wonder dat de plaatsnaam zo vaak in de tekst van carnavalsliederen voorkomt:

Wij maken lempkes op  t fabriekValkensweert Gij bent de mooiste en de schoonste ...
Venlo stedje van lol en plezeer ...
Kirchraodscher Maedscher ...
Ich moch zu Fuss nao Kolle goan ...
Wij maken lempkes op ‘t fabriek (Lampegat) ...
O pronkjuweel van heel deez aard, Ons dierbaar Oeteldonk, door niets en nimmer evenaart. Geen naam die schooner klonk. Waar is op gansch het wereldrond, een watervrij moeras, zoo schoon als waar ons wieg eens stond, de Oeteldonkse plas? ...

Het Hilversumse lied echter bevestigt maar al te vaak gemakkelijke stereotypen over carnaval, bijvoorbeeld ‘dat het met carnaval maar om één ding te doen is’; “In het bos daar zijn de jagers, die het op Marietje gemunt hebben; en hopen te smikkelen en te smullen van de preitjes op haar dijtjes en de worstjes op haar borstjes.” De lokale kwinkslag en de persoonlijkheid en bezieling van de lokale lofzang ontbreken hier vaak. Tegelijkertijd moet erkend worden dat ook in het zuiden zelf de kwaliteit vaak het onderspit moet delven tegenover ‘makkelijk hitjes scoren’.


Om het lezen te vergemakkelijken zijn onderaan de artikelen vier links toegevoegd waarmee achtereenvolgens van links naar rechts, naar het eerste, het vorige, het volgende en laatste artikel gesprongen kan worden.

<< eerste artikel < vorige artikel volgende artikel > laatste artikel >>
Lees 36117 keer Laatst aangepast op maandag, 17 april 2017 20:40